Een kans om te leren en te groeien
‘Ik ben in Suriname geboren en als baby naar Nederland verhuisd. Ik ben van Javaans-Surinaamse afkomst, maar eigenlijk heel Nederlands opgevoed. Mijn ouders hebben altijd gewoon Nederlands met mij gesproken en we hingen ook geen bepaalde religie aan. Wel heb ik de warmte, gezelligheid en de eetcultuur meegekregen.
Toen ik ziek werd ben ik vanaf het begin heel open naar mijn familie geweest. Ik gebruikte ook gewoon het woord borstkanker. Sommigen hadden er wel moeite mee, vonden het te confronterend misschien, maar dan legde ik heel klinisch uit wat het was en welke behandelingen ik kreeg en waarom. Dat maakte het allemaal wat tastbaarder en niet alleen een “enge ziekte”.
Een beetje borstkanker
‘Ik vond het belangrijk om niets verborgen te houden voor mijn dochter Niko. Ik heb haar dan ook tijdens mijn behandelingen alles verteld, in voor haar begrijpelijke taal, maar zonder het woord borstkanker te schuwen.
Ze heeft mijn haar mogen afknippen, waarna mijn vriend Wouter alles heeft afgeschoren. Ze zag mij met m'n kale hoofd en ook als ik me echt ziek voelde. En als ze daar dan verdrietig van werd, dan mocht dat gewoon, want verdriet hoort erbij.
Ik heb haar ook na de operatie mijn litteken laten zien. Ze vond het allemaal spannend, maar wel reuze interessant. Toen ze een keer met haar poppen doktertje aan het spelen was, ving ik op dat ze zei dat de pop ziek was, maar dat ze wel weer beter werd, want ze had maar een beetje borstkanker.
Voor mijn gevoel heeft deze openheid bijgedragen aan een ontspannen sfeer binnenshuis, waardoor Niko het minder als een stressvolle periode heeft ervaren. Zo kon ze met haar drie jaar veel begrip tonen wanneer mama te ziek of te moe was om uitbundig met haar te spelen.’
Taboes
‘Het erover spreken en het delen van kennis, hielpen mij ook heel erg in de verwerking. Vandaar dat ik na afloop van mijn behandelingen voorlichter ben geworden bij Stichting Mammarosa Rotterdam, een stichting die voorlichting over borstkanker geeft aan allochtone vrouwen, want in veel culturen zijn er nog taboes en is er veel onwetendheid rond deze ziekte.’
Karma
‘Eten is voor ons heel belangrijk. Helaas ging eten in de eerste week na de chemo niet zo goed. Mijn moeder vroeg altijd van tevoren waar ik eventueel trek in zou kunnen hebben. En als ik thuis kwam na de chemo stond dat dan allemaal klaar.
Mijn ouders trokken de eerste maand dat ik chemo kreeg bij ons in om waar nodig te helpen. Dat was zo fijn, dat ik me die eerste maand nergens druk om hoefde te maken. Ze hielpen met de verzorging van mijn dochter, mijn moeder kookte, mijn vader deed klusjes rond het huis. Na die eerste maand wist ik een beetje wat ik kon verwachten aan bijwerkingen en kon ik mijn planning rond de chemo’s daarop aanpassen.
We hingen niet een bepaald geloof aan, maar ik ben wel opgevoed met het idee dat er een hogere macht bestaat en dat alles gebeurt met een reden. En dat je moet proberen zo goed mogelijk te leven, zonder anderen te kwetsen. Ook zit het spreekwoord “wie goed doet, goed ontmoet” er goed ingebakken. De keerzijde daarvan was dat als je niet “goed deed”, je dat weer op je bordje zou krijgen. Een soort karma. Hierdoor is de gedachte weleens bij mij opgekomen dat ik de ziekte zelf had veroorzaakt. Dat is natuurlijk helemaal geen constructieve manier van denken.
In plaats van in het negatieve te blijven hangen, probeerde ik wel een reden te vinden waarom dit mij moest overkomen. Er een soort betekenis aan te geven. En voor mij is het dat de ziekte me letterlijk heeft doen stilstaan en laten nadenken over mijn leven. Wilde ik zo verder? Was ik gelukkig? Nee, was het antwoord. Nu heb ik een kans gekregen op een verse start. In het Engels heb je het spreekwoord with adversity comes opportunity, wat vrij vertaald betekent: door tegenslag ontstaan kansen. En zo zie ik de borstkanker ook; een kans om te leren en te groeien.’
Chavelli, 29